Vijf keer per week krijg ik ’s morgens rond half acht een
koud knuffeltje van A. Koud omdat A. Altijd iets te weinig kleding aan heeft.
Zij heeft weinig kleding en wil toch elke dag iets anders aan dus ruilt zij ook kleding met andere meisjes. A. Is nu elf jaar maar lijkt eerder negen. Mager en een
tikkeltje ondervoed. Met grote vaak blije en nieuwsgierige ogen komt zij elke
doordeweekse ochtend haar ontbijtgeld halen samen met een andere jongen en meisje uit hetzelfde opvanghuis. Het ophalen van het ontbijtgeld heeft een functie, hierdoor kunnen wij de dagen bij houden
dat zij naar school gaat. Voordat A. bij ons kwam werd zij herhaaldelijk thuis
gehouden om de was te doen en het eten te koken. Thuis betekend in haar geval
dat zij met haar moeder en haar drie jongere broertjes in een soort
verzamelhuis voor gescheiden ofwel verlaten vrouwen woont. In het afgelopen
jaar heeft A. getracht haar haardos te ontkroezen door er om de veertien dagen
staartjes in te laten draaien. A, wil er gewoon niet al te ‘doorsnee’ uit zien.
Veel meer dan de jongens zorgt zij ervoor dat zij elk woord Frans goed
uitspreekt en zij werkt ook hard aan een mooie zinsbouw. Eigenlijk is A. een
stoer meisje. Als er vroeger, en dat is niet zo lang geleden geen geld was voor
avondeten dan speelde zij haar broertjes moe en sliep dan men het op de mat in
de kamer die haar moeder had gehuurd in het verzamelhuis. De moeder ging dan
meestal ’s avonds familieleden af om toch nog wat geld te bedelen voor het
ochtend eten. Met de gebedelde 250 CFA (40 eurocent) kon zij haar kinderen ’s
morgens van brood met wat margarine voorzien.
Er wonen duizenden meisjes zoals A. in onze grote wijk
die onderdeel is van de stad Dakar. Meisjes die onregelmatig naar de lagere
school gaan en nog minder doorstromen naar het secondaire onderwijs. Die in
veel gevallen niet door hen wordt afgemaakt. De mooie cijfers van de overheid,
waaruit zou moeten blijken dat meisjes gelijke kansen hebben zijn zwaar
vertekend. Aan het begin van elk schooljaar worden de inschrijvingen geteld
maar daarna neemt het ongecontroleerde schoolverzuim door meisjes in alle
hevigheid weer toe. Er zijn meer dan 90.000 publieke scholen in Senegal. Die
een bijna gelijkwaardige balans jongens/meisjes laten zien. Maar over de lagere
school periode van zes jaar heeft minder dan 30% van de meisjes zes jaar
volledig onderwijs genoten. Dat zesjarige schoolprogramma moet sowieso met een
grote korrel zout genomen worden. De onderwijzers staken veel en zijn veelvuldig
afwezig vanwege religieuze- of familiefeesten of anders. Waardoor zij vaak
minder dan 20 uur per week voor de klas staan en waardoor de iets meer dan
duizend lesuren per jaar op circa de helft uit komen. Als je dan als meisje
veelvuldig wordt thuis gehouden. Dan kom je uit op een mogelijk lager
gemiddelde van 250 lesuren per jaar voor de meisjes. Toch scoren de meisjes
gemiddeld hoger bij de schaarse nationale schoolonderzoeken dan de jongens. Kennelijk is
hun intelligentie maar ook hun leermotivatie hoger dan bij de jongens.
Alhoewel de Franse taal de officiële onderwijstaal is
wordt er bijna 80% Wolof
gesproken in de scholen van Dakar. In andere gebieden wordt er vaak een andere
exotische mengeling van het lokale dialect gesproken. Het spreken van Wolof of
anders heeft ook te maken met het vaak lage opleidingsniveau van de
onderwijzers. Hun motivatie is eerder het relatief lage salaris dan de liefde
voor kinderen. Anderzijds is het ook niet makkelijk om les te geven in veelal
smerige lokalen waar maximaal ruimte is voor 40 kinderen waar alsnog soms tot
70 kinderen boven op elkaar gepakt zitten. De toegang tot het publieke
onderwijs is zogenaamd gratis maar er wordt toch inschrijfgeld in rekening
gebracht en ook het lesmateriaal is niet gratis. Een kind naar een publieke
school laten gaan kost gemiddeld 25 Euro per maand. Inclusief ontbijt, schone
kleding en schoeisel. Dat geld is er veelal niet en traditioneel hebben de
jongens voorrang op de meisjes want die moeten immers later ‘kostwinner’
worden. En dat in een land waar minder dan 20% van de bevolking een soort baan heeft. Want er is nauwelijks bedrijfsleven. Wel veel bedrijvigheid in de grote steden en een grote informele sector die geen belastinginkomsten oplevert.
De toekomst van A. is hierdoor zeer ongewis. A. heeft
zoals bij meer dan 80% van alle meisjes in Senegal de wind niet mee. De kans
dat zij op 15jarige leeftijd al een baby heeft is heel groot. Want vanaf dat
moment is zij zogenaamd volwassen en moet door de gemiddeld 10 jaar oudere
vader van het kind onderhouden worden. De kans dat de vader dat doet of kan
doen is echter heel gering. Want ook hij blijft door het uitzichtloze bestaan
in de armoedecirkel vierkantjes lopen. En stel dat de vader wel een salaris
gaat verdienen dan droomt hij meestal over een tweede vrouw want de eerste
vrouw was eigenlijk een soort hormonale speelkeuze en die past minder bij de nu
succesvolle man die het lijkt te maken in de maatschappij. De moeder van A. woont
met circa acht andere ‘verlaten’ vrouwen samen. Hun voormalige echtgenoten
hebben allen weer een nieuw gezin. Soms wonen er wel even mannen in het huis
met de acht vrouwen. Die ‘proberen’ dan voor een tijdje een van de vrouwen uit
die hierdoor tijdelijk wat meer geld hebben. Deze verlovingsperiodes duren
veelal niet lang. De druk op de mannen om ‘meer’ bij te dragen wordt hen veelal
te veel. Of zij hebben beloftes gedaan die zij niet waar kunnen maken. De circa
twintig kinderen die rond de acht vrouwen wonen zien mannen komen en gaan maar
horen zelden iets van hun eigen vader. Daar krijg je ’s morgens wel koude
handjes van.
Dit zeker niet vrolijke beeld van de Senegalese
samenleving lijkt in schril contrast te staan met het kleurrijke beeld wat de
Senegalese overheid wil schetsen aan hun donoren. De Senegalese overheid heeft
dan ook een uiterst solide en goed gesmeerd netwerk van medewerkers (en neefjes
en nichtjes of familie van belangrijke ambtenaren) die de honderden NGO’s uit
het buitenland in een uiterst slim opgezet opvangnetwerk opnemen om zo goed
mogelijk de gefourneerde budgetten de ‘juiste’ kant op te leiden. Als je met
een helikopter boven de locaties waar NGO’s hun geld uitgeven zou blijven
hangen dan zie je dat hun bereik een promille is op een schaal van 100%. In
andere woorden de buren in de directe omgeving genieten zelden mee. Neem nu
buurland Mali. In de afgelopen 7 jaar heeft Mali meer dan 1 miljard Euro per jaar aan
buitenlandse ‘hulp’ ontvangen. Mali is altijd een van de troetel donoren van Nederland
geweest. In 2011 en 2012 werd de algehele buitenlandse ‘hulp’ dramatisch minder en ook de diaspora stuurde aanzienlijk minder geld.
De Malinese elite die uitstekende banden heeft met de NGO’s en hun geldstromen
kregen o.a. grote moeite met het betalen van de studies van hun kinderen in Canada,
Amerika, Frankrijk of een ander buitenland. De elite vindt immers het
voortgezet onderwijs in eigen land van een veel te laag niveau. Er zijn
gezinnen in Bamako die een of meerdere auto’s moesten verkopen en zelfs wat huishoudelijk personeel moesten ontslaan. Op alle fronten werd er door de
Malinese regering noodgedwongen bezuinigd. Uiteraard eerst op het geld wat voor onderwijs en
agricultuur was bestemd daarna op de uitbreiding van de infrastructuur en
vervolgens op het leger.
Op 17 december 2012 schrijft minister Lilianne Ploumen een
kamerbrief
over haar recente bezoek aan Mali. Op sommige punten is de kamerbrief
opmerkelijk te noemen. Citerend uit deze brief:
Ook bezocht ik een ziekenhuis dat met Nederlandse hulp ondersteund wordt en
een opvangcentrum voor ontheemden. In een wijk in Bamako sprak ik met jongeren
over hun kansen op de arbeidsmarkt. Zij uitten daarbij hun bezorgdheid over het
voortduren van de sociaaleconomische crisis, met name het
werkloosheidspercentage onder jongeren dat inmiddels maar liefst 47 %
bedraagt.
Die liefst 47% uit
de kamerbrief van Ploumen is een hoogst merkwaardig getal. Hoe komen de
jongeren aan dat percentage van 47%? Dat zou betekenen dat 53% wél een baan
heeft. Dat zou een hoger percentage aan werkende jongeren zijn dan in Senegal?
In geheel West Afrika kloppen de cijfers en de statistieken zelden. Dat getal
van 47% en zal eerder 90% werkeloosheid onder de Malinese jongeren zijn. Zeker
de manlijke jongeren in Mali en Senegal hebben baantjes zoals jarenlang
onbetaalde leerling mogen zijn in een werkplaats. Of als ‘apprenti’ achterop
een busje hangen. Of in een winkeltje werken en dan zakgeld krijgen. Meisjes
hebben al helemaal geen kansen op zo’n baantje. Die verdwijnen in de periferie
van het schoonmaakwerk of andersoortige huishoudelijke baantjes. Of jarenlang
‘apprenti’ in een kapsalon of kledingzaakje. Het onderwijs in Mali is nog meer
ondermaats dan in Senegal. De kans op betaald werk in Mali is vele malen
kleiner dan in Senegal. Een goede lezer kan dat eigenlik zelf wel opmaken uit
de brief van Ploumen. Mali is een sociaal en politiek puinhoop ondanks de
miljarden steun en de inzet door de vele NGO’s die in Senegal en Mali nog
steeds aan het werk zijn. De miljoenen aan hulp die Ploumen in haar brief dan
weer toezegt en dan weer ‘bevriest’ getuigen van een zwalkend beleid wat al
jaren aan de gang is. De rol van Nederlandse Ambassades in Bamako en Senegal
zijn daar onderdeel van. Evenals de grote NGO’s zoals Oxfam-Novib en hun
collega’s die immers ook Rijksgeld uit de OS potten ontvangen.
Minister Ploumen heeft in december met Malinese collega
ministers gesproken die pas enige maanden op hun post zaten en veelal geen
enkele ministeriële ervaring hadden. Een paar uur na het vertrek van Ploumen
werd haar gesprekspartner van die dag premier Modibo Diarra
gearresteerd door soldaten en een dag later vervangen door Diango
Sissoko. Dat was op 13 december 2012. De zo door Sissoko gewenste ‘interne
verzoening’ met o.a. de Toeareg bleek een mooie droom. De burgeroorlog die al
vóór januari 2012 steeds openlijker werd gevoerd kwam op 11 januari 2013 in een
nieuwe fase met de komst van de Franse ‘Opération
Serval’ Hoe deze actie af zal lopen kan niemand voorspellen. Dat de meer
dan 10 miljoen jongeren in Mali opnieuw op achterstand zijn gezet door het
politieke gekrakeel en de jarenlange corruptie die gevoed werd met ‘hulpgeld’
zal meer dan duidelijk zijn. Hierbij kunnen de wél/niet miljoenen van Ploumen
nauwelijks eng hulp bieden. In maart aanstaande gaat Ploumen het OS beleid voor
de komende jaren toelichten. Ploumen wil iets met het bedrijfsleven. Maar of
het bedrijfsleven iets met haar wil? En zij wil ook een paar ziekenhuizen in
Mali gaan helpen? Zelf zou ik echter eerst een parlementaire enquête commissie
aan het werk willen zien. Vergelijkbaar met de Parlementaire Enquête
Financieel Stelsel zoals gehouden
in 2010 door de Commissie De Wit. In het eindrapport van 11 april 2012 waren de
volgende conclusies
te lezen :
Eindrapport ‘Verloren Krediet II – De balans
opgemaakt’
Op 11 april 2012 werd dit tweede rapport
openbaar gemaakt. Dit rapport was wel een echte
parlementaire enquête.
In haar eindrapport concludeerde de enquêtecommissie dat
de Nederlandse autoriteiten grote fouten hadden gemaakt bij de
miljardeningrepen rond Fortis/ABN AMRO en ING. Beide financiële instellingen
waren in het najaar van 2008 door eigen toedoen in ernstige problemen gekomen,
waardoor de financiële stabiliteit in Nederland in gevaar was gekomen. Het
ministerie van Financiën en De Nederlandsche Bank waren onvoldoende voorbereid
geweest op een crisis van een dergelijke omvang en waren door de crisis
overrompeld. De Staat was gedwongen geweest tot grootschalige reddingsacties.
De Tweede Kamer was veelal te laat en onvolledig geïnformeerd, aldus het
eindrapport.[3]
Wat ik dus wenselijk vind is een parlementair enquête die
over een periode van vijf tot zeven jaar de besteding van de
ontwikkelingssamenwerking subsidies gaat analyseren en tevens naar het
kosten/baten aspect gaat kijken. De Nederlandse NGO’s zullen dan ook hun
verhaal moeten doen over hun werkwijze en bestedingspatroon. Er zijn momenteel
circa 4000 personen werkzaam binnen allerhande Goede Doelen enz. die een zeer
onzekere toekomst tegemoet gaan door het bezuinigingsbeleid van de huidige
Nederlandse regering. Als je stevig aan de bel trekt zoals o.a. Frank
van der Linde of een heldere mening hebt zoals PIETER
WINSEMIUS. Dan laat je tenminste iets van je horen en
zwijg je niet zoals het graf, zoals zoveel Goede Doelen in Nederland momenteel
doen.
Zo’n
parlementaire enquête rond de OS potten zou ook een mogelijke hulp kunnen zijn
bij de
innovaties die hard nodig zijn rond het denken over ontwikkelingswerk zoals
Tabitha Gerrets en Rob Wildschut van IDleaks
en hun collega’s voor ogen hebben steun ik vanuit mijn positie hier in de
zandbak van Senegal van harte.
Tijdelijke ‘hulp’ (die vooral weinig duurzaam is) zoals
het merendeel van de NGO’s zegt te bieden is immers iets anders en zo ‘van
gisteren’ dan als volwaardige partners een innovatief en duurzaam beleid
afspreken en vervolgens daadkrachtig en naar vermogen aan de slag te gaan met
(verre) buurlanden van Nederland zoals Mali of Senegal. Landen die in de
toekomst hard nodig zijn om de voedselketen in stand te kunnen houden. Dat
beetje uranium uit Mali waar Frankrijk zo graag van wil profiteren zal het Mali
van ná de oorlog nauwelijks soelaas bieden. Nederland kan via de ambassades in Bamako en Dakar natuurlijk ook de regeringen
van Mali en Senegal les gaan geven in het opzetten en uitvoeren van
parlementaire enquêtes. Dan krijgen al die buitengewoon overbetaalde en
onzichtbare parlementariërs in Senegal en Mali ook eens wat te doen. En als
alle NGO’s beloven dat zij eerst een buurt- of streekcommissie opzetten om met
hun een transparante werkwijze en helder financieringsbeleid af te spreken
wordt het toch nog een leuk 2013.
Op de foto rechts het meisje met de koude handjes.
de residentie van de Nederlandse ambassadeur in Dakar
ontvangst door de ambassadeur op 15 september 2012
van de in Senegal wonende Nederlanders
een paar dakarkids mochten ook heerlijk zwemmen
in het mooie zwembad van de residentie
Boven en onder foto's van: l'Assemblée nationale du Sénégal
l'Assemblée nationale du Mali
kinderen in Mali