zaterdag 1 december 2012

De dood van een Talibé


Het was druk geweest op het busstation van Thies. Asanne had meegeholpen om de bagage op het dak van de meer dan veertig jaar oude Renault autobus vast te sjorren. Zoals gewoonlijk waren er weer meer passagiers dan  beschikbare zitplaatsen verkocht. Door het overgewicht op het dak zakte de bus bijna door luchtgeveerde schokbrekers. Asanne was moe. Vroeg in de ochtend waren zij uit St. Louis vertrokken en na een paar uur herladen zou dus bus rond middernacht in St. Louis terug keren. Op de achterkant van de bus waren lang geleden twee smalle ladders gelast. Aan de onderkant verbonden met een lange treeplank waarop een of twee ‘apprenti’ konden staan. Asanne werkte al weer twee jaar als apprenti op de bus van Sering de oude chauffeur die hij nog kende toen hij in de koranschool woonde.

Asanne had achterin de bus bij de achterdeur op een heel klein klapbankje gezeten. Veel passagiers waren al in slaap gevallen en de warme lucht in de bus maakte dat Asanne de achterdeur opendeed en onder het rijden met een wijdbeens sprong naar de ladder op de achterkant van de bus klauterde. Hij vond de warme avondlucht en de wind heerlijk. De wind tilde zijn hemd op en de koelere lucht streek over zijn magere bovenlichaam. De bus slingerde zich over donkere weg af en toe wat snelheid terugnemend als er een schaars verlicht dorp werd gepasseerd. Asanne had er een gewoonte van gemaakt om zijn armen om de ladder heen te slaan en rechtopstaand kon hij toch wat slaap inhalen. Hij droomde dan vaak over verre reizen en oorden waar hij foto’s van had gezien in oude tijdschriften. Of over zijn oudere broer die met een boot ’s nachts was vertrokken en nu in Spanje zou wonen. Kort voor middennacht wipte de achteras van de bus door een onverhoeds scherpe bocht en diepe kuil en slingerde de slapende Asanne van het kleine treeplankje.

Het lichaam van de slapende Asanne kwam hard met het asfalt in aanraking. Zijn gestrekte lichaam rolde met grote vaart van het hoger gelegen talud. Om een paar meter lager door de hoog opgeschoten struiken tot stilstand te komen. Pas in St. Louis zou men bemerken dat Asanne er niet meer was. Sering en de andere apprenti maakten zich geen zorgen. Zij waren moe en zouden Asanne in de ochtend wel weer zien. Als de bus opnieuw zou vertrekken. De vroege ochtendzon scheen over het magere gezicht van Asanne. Hij leek veel jonger dan zeventien. Alhoewel hij niet zeker wist of hij wel zeventien jaar oud zou zijn. Op zijn dorp werden nooit geboorteaangiftes gedaan. Er werd eerst gekeken of het kind levensvatbaar was. Asanne had twee zusjes gehad die kort na de geboorte waren gestorven. Ndeye zijn moeder had de vier weken oude tweeling ’s morgens dood gevonden. Asanne was vijf jaar oud geweest en had op de mat geslapen met zijn andere broertjes toen hij wakker werd van de zacht huilende Ndeye die de beide baby’s dicht tegen zich aan had gedrukt en gebeden prevelde afgewisseld met en toon van verdriet die hij nooit eerder had gehoord. Asanne was stil bij zijn moeder gaan zitten. Aan het eind van de middag waren de baby’s in lappen gewikkeld en buiten het dorp in een diepe kuil begraven. Gorgui de dorpsoudste had gebeden opgezegd. Asanne had op zijn hurken gezeten naar de gezichten van de grote mensen gekeken. Verweerde gezichten. Zijn vader was er niet geweest die kwam alleen tijdens de ramadan en bracht dan soms kleine cadeautjes mee uit het verre Dakar. Vader hield dan ook de nieuwe baby vast terwijl de andere kinderen om hem heen stonden.

Het ochtendlicht verwarmde het lichaam van Asanne. Zijn ogen gingen open. Langzaam trok de warmte door zijn bovenlichaam naar beneden. Zijn hemd was door de rolpartij gescheurd en lag open en half gedrapeerd langs zijn armen. Uit zijn afgezakte oude zwarte broek stak de rode voetbalbroek van zijn geliefde Spaanse voetbalclub waar zijn oudere broer dicht bij zou wonen. Het bewustzijn kwam langzaam in Asanne terug. Hij probeerde zich te bewegen. Dat lukte niet. Op het gezicht van Asanne verscheen een glimlach. Hij kon niet begrijpen dat zijn lichaam niet wilde luisteren. Vroeger ging dat als vanzelf. Hij wist ook dat hij geen pijn had. Hij kende pijn. Als hij door zijn koranleraar met een stok of een riem werd geslagen had hij geleerd niet te schreeuwen maar juist de pijn in te slikken. Want hoe harder hij huilde des te harder sloeg de Oustache. Hij was soms te moe geweest om de oude Arabische woorden die samen een spreuk of gebed vormenden telkens en opnieuw te herhalen. De woorden herkende hij op de houten afgeronde planken die de andere leerlingen voortdurend met elkaar ruilden.

Ndeye zijn moeder was stil geweest toen haar werd verteld dat Souleymane haar echtgenoot had laten weten dat hij in Dakar een tweede vrouw had getrouwd. Ook de andere vrouwen in het kleine dorp wisten wat dit betekende. Er zou minder geld uit Dakar komen. Enige maanden later was Modou uit het andere dorp bij Ndeye langsgegaan. Hij had Ndeye verteld dat hij geen boer meer zou zijn het land was te droog geweest en hij voelde zich verlicht door nieuwe inzichten. Hij had een nieuwe roeping. Hij was tot het besluit gekomen om zich als koranleraar in St. Louis te gaan vestigen. Hij wilde zijn eigen Daara openen en gunde ook de vele jongens in het dorp de mogelijkheid om zich tot Allah te wenden door studie van de Koran. Hij had al 17 kleine volgelingen en vroeg ook aan Ndeye of zij een of twee van haar jongens aan hem toe wilde vertrouwen. Vroeger, voor de grote droogte was er niet ver het dorp ook een Daara geweest. Het was een afgeschermd stuk land en bij de ingang was door de leerlingen een lemen gebouw met een dak van riet en gedroogde takken gebouwd waar zij met soms wel vijftig jongens les hadden gekregen van de strenge maar vriendelijke Oustache Mbaye. De jongens waren altijd schoon geweest en hadden ook vele uren op het land doorgebracht om te zaaien en te oogsten. Alleen op de woensdagmiddagen zwermden de vele jongens uit met hun halve kalabasschalen om suiker, rijst, bonen of ander eten bij hun ouders en buren op te halen. De volle schalen waren een teken van waardering voor de goede zorgen van de koranleraar. Dat was vroeger.

Asanne was ongeveer zeven jaar oud geweest en met zijn drie jaar oudere broer en achttien andere jongens in een oude witte bus zonder glas in de ramen naar St. Louis vertrokken. Ndeye had gezegd dat zij niet mochten huilen en goed naar de Oustache moesten luisteren. Hun leven zou veranderen en beter worden had Ndeye gezegd. Asanne had zijn moeder lang aangekeken en in haar gezicht gezocht of er ergens een uitdrukking was waardoor hij bij haar kon blijven. Net zoals de andere moeders had Ndeye een grote wijde hoofd en schouderdoek omgeslagen en leek hiermee te willen vertellen dat haar besluit vast stond. De schaarse bezittingen van de twintig jongens waren in drie grote linnen zakken samengebracht en op het dak vastgebonden. Asanne was geschrokken van het rauwe geluid van de motor. Het was de eerste keer dat hij in een bus zat en hij verbaasde zich over de wijze waarop het landschap onder en opzij van de bus hem meenam naar het onbekende oord waar hij enige uren later in het donker terecht zou komen. Modou die vroeger boer was geweest wilde nu Oustache genoemd worden. Hij verteld de jongens in de bus dat hij voor hen zijn leerlingen en zijn Talibes, alles had opgegeven. Zijn vrouw en kinderen zouden achterblijven en hij zou hun de weg wijzen naar kennis die groter was dan het leven. Door armoede en eenvoud zouden zij eerder begrijpen wat de boodschap van Mohammed zou zijn. Als zij hem zouden volgen zoals hij Oustache Modou, Mohammed volgde. Dan zou de beloning in het paradijs vele malen groter en mooier zijn dan het harde leven op aarde. De jongens waren onder de indruk geweest van Modou die zo veranderd leek en in zijn lange witte Boeboe gewaad en nu zoveel indruk maakte.

Asanne zou bijna zeven jaar in het ommuurde grondstuk vlak bij de zee verblijven. Er was een kleine kamer voor de Oustache met een gordijn als deur. Door de jaren heen had de Oustache ook vaak kleine papiertjes opgerold met daarop een krachtige spreuk uit de koran. De rolletjes werden met wat zand in een leren zakje genaaid en van een zwarte koordje voorzien. Soms met kralen versierd. Deze gris-gris werden als talisman verkocht aan mensen die kracht of bescherming nodig hadden. De Oustache was steeds succesvoller geworden met de verkoop van zijn gris-gris. Hij werd nu ook Marabout genoemd. De jongens sliepen naast de kamer van de koranleraar. Onder een groot afdak waar ook de opgerolde matten stonden en de linnen zakken met oude kleding. Elke dag werd er water gezocht in de wijk en sleepten een paar leerlingen de 10 liter waterflessen naar de Daara. Veel tijd voor koranlessen was er nooit geweest. Alle jongens brachten op blote voeten vaak meer dan twaalf uur per dag door met bedelen. Er moest immers door iedere jongen meer dan 500 CFA opgehaald worden. Op straat was het vaak ook leuker dan in de Daara. Er veel te beleven en als je geluk had dan vulde het grote lege tomatenpuree blik zich met rijst, suiker of gekregen etensresten. Die 500 CFA bleven echter wel verplicht maar de extra hapjes waren wel een prettige aanvulling. Vooral als het ’s nachts koud was dan was het prettig geweest als er nog wat extra eten voor het slapen verorberd kon worden. De jongens sliepen dicht tegen elkaar aan. De warmte die zij elkaar konden geven onder het dunnen laken was niet altijd voldoende geweest.

Asanne had met verbazing geaccepteerd dat zijn lichaam niet meer wilde bewegen. Hij had de pogingen opgegeven om signalen te geven aan zijn benen en armen. Die bleven roerloos. De warmte van de zon nam toe en Asanne begon licht te zweten soms werden zijn ogen vochtig maar door de zon verdampte het weinig vocht. De kleine mieren op zijn voeten voelde hij nauwelijks. Telkens opnieuw kwamen er beelden van vroeger als een fototentoonstelling voor zijn ogen. Er waren ook momenten dat hij de geur van zijn moeder dacht te ruiken of Maimouna. Haar handen waren zo zacht geworden door de zeep als hij door haar gebaad werd. Asanne was verliefd geworden op Maimouna. Hij was veertien en Maimouna twaalf. Met haar zou hij gaan trouwen dat stond vast en als Allah het wilde zou het ook zo gebeuren.

Asanne dacht aan haar lieve gezichtje wat hij al zo veel jaren kende. Maimouna woonde een paar straten verder. In een groot huis met veel belangrijke mensen. Er waren zelfs twee auto’s en de vader van Maimouna werd elke ochtend door een chauffeur weg gereden. Maimouna liep dagelijks naar haar school en Asanne zorgde ervoor dat hij zo vaak mogelijk in haar straat of dicht bij de school was om haar onopvallend te kunnen begroeten. Soms was er na schooltijd gelegenheid geweest om wat langer te praten op een ingetogen en toch vrolijke manier. Want eigenlijk mocht Asanne in het geheel niet praten met een meisje uit de hogere klasse. Het was Maimouna geweest die had besloten om de vriendschap toe te staan. Asanne had dat zeer bewonderd. Een meisje dat zelfstandig overkwam en hem de kleine bedelaar, aandacht wist te schenken. Er waren dagen geweest dag  Asanne kwaad en opstandig was geweest over zijn schrale leven dat zo uitzichtloos leek. De oudere jongens in de koranschool van Oustache Modou waren soms met ruzie vertrokken. Zij accepteerden het gezag van Modou niet meer. Het was Modou goed gegaan. Hij had van de gebedelde inkomsten eerst een klein winkeltje kunnen kopen. En later opnieuw een grotere winkel. Hij woonde allang niet meer in het kamertje zonder deur met dat lichtblauwe gordijn. Daar woonde nu zijn assistent die eigenlijk de korangeschriften beter kende dan Modou zelf.

Er was ruzie geweest tussen de oudere jongens en de Oustache. De jongens waren woedend weggelopen. De Oustache had hen nageroepen dat zij zijn beste leerlingen waren en dat hij zo veel voor hen had betekend. De jongens hadden zich niet meer omgedraaid. En Asanne was verbaasd geweest over het gemak waarmee de jongens zich vrij hadden gemaakt. Een jaar later zou Asanne het zelfde doen. Hij had Sering al eerder leren kennen. Een chauffeur op een grote bus die na zijn ritten vaak op een bankje had gezeten voor zijn huisje. Asanne had hem gevraagd hoe het onderweg op de reizen toe ging en waar de bus zoal kwam. Sering had gezegd ‘ga meer eens mee dan zie je waar ik over spreek’. Asanne was een paar keer mee geweest zonder toestemming van de Oustache. Het geld wat Sering hem had gegeven voor zijn hulp had Asanne ’s avonds aan de Oustache gegeven. Wanneer Asanne precies apprenti werd wist hij niet meer. Hij had zijn weinige kleding verzameld en had tegen de andere jongens in de Daara gezegd dat hij voortaan in de bus zou slapen. Niemand had hem tegengehouden en niemand zou hem geluk wensen. 

De zon had het lichaam van Asanne opgewarmd maar Asanne had het steeds kouder gekregen. De beelden die hij zo scherp voor zich had gezien werden steeds vager en kleurden zich met het geel van de zon. Asanne vond het een mooi spel en glimlachte want hij wist dat hij op weg naar het paradijs was. Pas twee dagen later stopte de oude witte bus aan de andere kant van de weg. Sering de chauffeur probeerde nog de knopen van het hemd van Asanne dicht te doen. Zijn trillende vingers voelden dat het te laat was. Hij streek over het verharde en uitgedroogde gezicht van Asanne en voelde onder zijn hand de bevroren glimlach van Asanne. 












NB: In West Afrika worden 100.000den meisjes en jongens het recht op opgroeien binnen hun eigen familie en het recht op regulier onderwijs ontzegd door exploitatie van hun levenslust. Jongens die in de informele 'koranscholen' opgroeien hebben het nu hun jarenlange verblijf extra moeilijk om sociaal te integreren. 

Zij spreken veelal geen Frans en kunnen nauwelijks lezen en schrijven. 
Meisjes vanaf 10 jaar oud worden 'uitgeleend' aan familieleden 
of moeten jarenlang als werkster in rijkere gezinnen aan de slag.